Op een Schubert-avond rond violiste Isabelle Faust, pianist Alexander Melnikov en cellist Jean-Guihen Queyras maakten vooral de laatste twee indruk.
Tederheid op een bed van wanhoop, dat kenmerkt Franz Schubert. „Als ik zing over liefde verandert zij in verdriet, maar als ik zing over verdriet verandert het in liefde”, schreef de componist eens. Een toon die bariton Georg Nigl meteen trof in het openingslied Viola, op een Schubert-avond rondom drie topmusici die al jaren samen fascinerende reizen door de kamermuziek maken: violiste Isabelle Faust, pianist Alexander Melnikov en cellist Jean-Guihen Queyras.
Op het programma stonden de liederen Viola, Sei mir gegrüsst! en Die Forelle, telkens verbonden aan een instrumentaal werk, waarin de zanger in Schubert zich ook niet verloochende: de Arpeggione Sonate, de Fantasie voor viool en piano en het Forellenkwintet.
Vooral het tedere touché van Melnikov dat noten en musici omhelsde, hield het gehoor in een greep. Hij wist als minnaar voor elke geliefde de gewenste gedaante aan te nemen. Hoogtepunt was de innige Arpeggione Sonate met cellist Jean-Guihen Queyras. Beiden lieten de zaal baden in een warme stroom van intimiteit en ontroering.
Hoe anders verliep dat in de Fantasie voor viool en piano, waarin de technisch bewonderenswaardige Faust telkens op afstand bleef, opgesloten in een eigen wereld, zo leek het. Het spel van vraag en antwoord wekte de indruk van een onbeantwoorde liefde, gevoel dat op een muur van intellect stuitte. Zo bleef Schuberts Fantasie het enige stuk dat niet zong.
In het afsluitende Forellenkwintet – Schuberts meest onbezorgde werk – school de onweerstaanbare hartenklop in de as Melnikov, Queyras en contrabassiste Laurène Durantel. Met name de cellist toonde zich het muzikale epicentrum van het vijftal. Hij gidste met warmbloedig spel en oogcontact ditmaal ook de ingekeerde Faust de magische lichtkring van Schubert in.